• In·ger
  enkelvoud
nominatief   Inger  
genitief   Ingers  

Inger m

  1. (mannelijke naam) jongensnaam


  • In·ger
  • [1-3]: Afkomstig uit het Oudnoors ten opzichte van de Oudgermaanse God Ing
  • [1-3]: Verkorting van de Noorse voornamen Ingjerd en Ingrid
  • [4]: Een Oudzweedse dialectvorm van Ingvar
Naar frequentie 21580
  enkelvoud
nominatief   Inger  
genitief   Ingers  

Inger, v

  1. (vrouwelijke naam) een Noorse meisjesnaam
  2. (vrouwelijke naam), (verkorting) een verkorting van de Noorse meisjesnaam Ingegerd
  3. (vrouwelijke naam), (verkorting) een verkorting van de Noorse meisjesnaam Ingrid
  4. (mannelijke naam), (verouderd) een Noorse mannelijke voornaam


  • In·ger
  • Afkomstig uit het Oudnoors ten opzichte van de Oudgermaanse God Ing
  • Verkorting van de Nynorske voornamen Ingjerd en Ingrid
  enkelvoud
nominatief   Inger  
genitief   Ingers  

Inger, v

  1. (vrouwelijke naam) een Nynorske meisjesnaam
  2. (vrouwelijke naam), (verkorting) een verkorting van de Nynorske meisjesnaam Ingjerd
  3. (vrouwelijke naam), (verkorting) een verkorting van de Nynorske meisjesnaam Ingrid