• Haah·ne
  • Afkomstig van het Duitse Woord  Hahn zn , dat van de Middelhoogduitse woorden  han zn  en  hane zn  komt, die weer van het Oudhoogduitse woord  hano zn  komen
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Haahne der Haahne Haahne die Haahne
datief me Haahne em Haahne Haahne de Haahne
accusatief en Haahne der Haahne Haahne die Haahne

Haahne, m

  1. (dierkunde) haan, mannetje van Gallus gallus