Pennsylvania-Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • Freind·schaft
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Freindschaft der Freindschaft Freindschafte die Freindschafte
datief me Freindschaft em Freindschaft Freindschafte de Freindschafte
accusatief en Freindschaft der Freindschaft Freindschafte die Freindschafte

Zelfstandig naamwoord

Freindschaft, v

  1. vriendschap
    «Mir hen en gute Freindschaft ghatt un hen es allsfatt nooch.»
    We hebben een goede vriendschap gehad en hebben het ook verder.
Opmerkingen

Meer informatie