• Edo·miet
  • Herkomst: Hebreeuws (gangbare Nederlandse versie), letterlijk: afleiding van 'Edom' [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord Edomiet Edomieten
verkleinwoord

de Edomietv / m

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) lid van het volk en inwoner van het gebied Edom-2 (11×: Deut. 23:8, 1 Sam. 21:8 +, 1 Kon. 11:14 +, 2 Kon. 16:6, Ps. 52:2, 2 Kron. 25:14 +)