• Bo·zen
  •  Boze en  met de oude uitgang voor de bezitsvorm -en

Bozen m

  1. (religie) (christendom) Satans, Duivels
     (…) hij smeekt Maria om bescherming tegen de macht des Bozen, om voorspraak bij haar Zoon, opdat de arme zondaar na dit leven niet de prooi worde van de Satan, (…)[1]
  1.   Weblink bron “De gedichten van Anthonis de Roovere.” (1955), Uitgeversmaatschappij Tjeenk Willink, Zwolle, p. 47