Bolitiks
- Bo·li·tiks
- Afkomstig van het Engelse zelfstandige naamwoord politics
enkelvoud (onbepaald) |
enkelvoud (bepaald) |
meervoud (onbepaald) |
meervoud (bepaald) | |
---|---|---|---|---|
nominatief | die Bolitiks | |||
datief | der Bolitiks | |||
accusatief | die Bolitiks |
Bolitiks, v
- politiek
- «Eb er in Bolitiks gange iss, waar er en Businessmann.»
- Voordat hij in de politiek is gegangen, was hij een zakenman.
- «Eb er in Bolitiks gange iss, waar er en Businessmann.»