En Adventkrans
Een adventkrans
  • Ad·vent·krans
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Adventkrans der Adventkrans
datief me Adventkrans em Adventkrans
accusatief en Adventkrans der Adventkrans

Adventkrans, m

  1. adventskrans