• 20-·ja·ri·ge

20-jarige

  1. verbogen vorm van de stellende trap van 20-jarig
    • De vulkaan werd weer actief na een 20-jarige periode zonder uitbarstingen. 
enkelvoud meervoud
naamwoord 20-jarige 20-jarigen
verkleinwoord

de 20-jarigev / m

  1. persoon die 20 jaar oud is of iets dat 20 jaar bestaat
    • De 20-jarige heeft zijn vriendin tijdens zijn studie in Deventer leren kennen.