• 130-·ja·ri·ge

130-jarige

  1. verbogen vorm van de stellende trap van 130-jarig
    • De vulkaan werd weer actief na een 130-jarige periode zonder uitbarstingen. 
enkelvoud meervoud
naamwoord 130-jarige 130-jarigen
verkleinwoord

de 130-jarigev / m

  1. levend wezen dat 130 jaar oud is of iets dat 130 jaar bestaat
    • De 130-jarige is voor een schildpad nog heel actief.