• IPA: \deɴ.wa\, [dẽ̞ɰ̃ɰᵝa̠]
  • (elektriciteit) + (gesprek)

電話

  1. telefoon
    «電話出る»
    de telefoon opnemen
  2. telefoontje
    «電話掛かって来る»
    een telefoontje krijgen

電話する

  1. telefoneren, opbellen
    «私は彼に電話するつもりだ。»
    Ik bel hem morgen op.
  1. 電話帳 telefoonboek
  2. 電話線 telefoonlijn
  3. 電話番号 telefoonnummer
  4. 電話会議 telefoongesprek