ὅμοιος
Oudgrieks
Uitspraak
- IPA: (klassieke) /hómoɪos/
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van ὁμός ("dezelfde, enerlei, gemeenschappelijk, gelijk")
Bijvoeglijk naamwoord
ὅμοιος m, ὁμοία v, ὅμοιον o; tweede verbuiging
- van dezelfde toestand (als iemand zijn) (vergeleken voorwerp in datief, of bijgevoegd door middel van καί, ὥσπερ of οἷος; zaak waarin men met iemand gelijk is in accusatief);
- ὁ αὑτός = dezelfde, een en hetzelfde;
- gemeenzaam, gemeenschappelijk; in het bijzonder: onpartijdig, beide even gunstig (meest gebruikte betekenis bij Homeros);
- overeenkomend, passend;
- bestand, opgewassen tegen;
- gelijkgezind, eendrachtig;
- zich gelijk blijvend;
- οἱ ὅμοιοι: in aristocratische staten (o.a. Sparta) die burgers, die gelijke rechten op de staatsambten hebben
Schrijfwijzen
- ὁμοῖος (Homerisch, Ionisch, oud-Attisch)
- ὁμοίιος (episch)
- ὔμοιος (Eolisch)
- ὑμοῖος (Arkadisch-Cyprisch)