• IPA: (klassieke) /hómoɪos/

ὅμοιος m, ὁμοία v, ὅμοιον o; tweede verbuiging

  1. van dezelfde toestand (als iemand zijn) (vergeleken voorwerp in datief, of bijgevoegd door middel van καί, ὥσπερ of οἷος; zaak waarin men met iemand gelijk is in accusatief);
  2. αὑτός = dezelfde, een en hetzelfde;
  3. gemeenzaam, gemeenschappelijk; in het bijzonder: onpartijdig, beide even gunstig (meest gebruikte betekenis bij Homeros);
  4. overeenkomend, passend;
  5. bestand, opgewassen tegen;
  6. gelijkgezind, eendrachtig;
  7. zich gelijk blijvend;
  8. οἱ ὅμοιοι: in aristocratische staten (o.a. Sparta) die burgers, die gelijke rechten op de staatsambten hebben