• IPA: /t͡ɕɪˈtaf/
  • чи-та́в

читав

  1. bijwoordelijk verleden deelwoord van читать (onvoltooid aspect): lezend gelezen hebbend, na te lezen
    «Читав фразу, которую дочь написала в дневнике, отец плакал.»[1]
    Na het lezen van wat zijn dochter in haar dagboek geschreven had, huilde haar vader
  1.   Weblink bron “CGTN” (2 september 2021)