• IPA: /sɛ.ˈzɔn/
  • Ontleend aan het Franse saison.

σεζόν v

  1. seizoen, jaarlijks terugkerende periode (maar geen jaargetijde).
    «Η κίνηση κατά τη διάρκεια της θερινής σεζόν αναμένεται αυξημένη.»
    Het verkeer tijdens het zomerseizoen zal naar verwachting toenemen.