• øs·ters
  • Afkomstig uit het Nederduits, herkomst van het de Latijnse woorden ostreum en ostrea, die van het Griekse woord "ostreon" komen
Naar frequentie 11123
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   østers     østersen     østers
østerser  
  østersene  
genitief   østers'     østersens     østers'
østersers  
  østersenes  

østers, m

  1. (tweekleppigen) (voeding) Ostreidae  , oester
  • stum som en østers
stom als een vis


  • øs·ters
  • Afkomstig uit het Nederduits, herkomst van het de Latijnse woorden ostreum en ostrea, die van het Griekse woord "ostreon" komen
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   østers     østersen     østersar     østersane  

østers, m

  1. (tweekleppigen) (voeding) Ostreidae  , oester
  • stum som ein østers
stom als een vis