Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zwij·me·ling
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zwijmeling zwijmelingen
verkleinwoord zwijmelingetje zwijmelingetjes

Zelfstandig naamwoord

de zwijmelingv

  1. een vermindering of verlies van het bewustzijn, meest door dronkenschap
    • Hij trachte tevergeefs de man uit zijn zwijmeling te schudden. 

Gangbaarheid