Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zwem·week
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zwemweek zwemweken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de zwemweekv / m

  1. week met zwemactiviteiten, week met zwemwedstrijden
     Het bestuur noemt het evaluatierapport in een persbericht ,,een goede analyse van de zwemweek in Rio. Het rapport maakt duidelijk dat (wetenschappelijk onderbouwd) de zwemmers goed genoeg waren om medailles te halen.[1]
     Want wat hebben de 'IOC-geleerden' bezield om te kiezen voor de 800 meter vrije slag voor mannen en de 1500 meter vrij voor vrouwen plus de gemengde estafette op de Olympische Spelen? Tegenover deze aanvulling staan geen afvallers terwijl al jaren kritiek is op de propvolle zwemweek. In Tokio zijn er straks maar liefst 35 zwemfinales in het binnenbad.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Bestuur zwembond neemt aanbevelingen onderzoekscommissie over” (10-01-2017,), Tubantia
  2.   Weblink bron “'En in 2024 ook graag achteruitzwemmen'” (13-06-2017), Tubantia