Nederlands

 
zwemhal
Uitspraak
Woordafbreking
  • zwem·hal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zwemhal zwemhallen
verkleinwoord zwemhalletje zwemhalletjes

Zelfstandig naamwoord

de zwemhalv

  1. rondom afgesloten gebouw met overdekt zwembad
    • Het is halverwege de derde periode als de laptop van de dj in de zwemhal het begeeft. Ook dat nog! Het zwarte scherm betekent geen vrolijke klanken en opzwepende muziek meer uit de boxen. De derby verliest daarmee de enige sfeer die er nog was tijdens de eerste thuiswedstrijd van de waterpoloërs van Het Ravijn. [1] 
    • Op haar tiende nam zij namens Kildare deel aan een groot zwemtoernooi in eigen land. Haar belangrijkste optreden tot dan toe. Die dag hoorde ze een buzz toen ze de zwemhal binnen liep. „It’s him! The olympic coach is in the building!” [2] 
    • De stem van badjuf Leoni Smit galmt door de zwemhal heen. Terwijl Smit bij alle kinderen drijfkurkjes ombindt, duikt een Syrische jongen vanaf de kant in het ondiepe bad. Gedecideerd wijst de badjuf naar het gele bordje aan de muur: door een mannetje in duikhouding staat een groot zwart kruis. Articulerend: „Niet dui-ken, niet dui-ken!” [3] 

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Tubantia Ralph Blijlevens 17-10-17 Een waterpolo-derby zonder spetters in Nijverdal
  2. NRC Danielle Pinedo 9 april 2017 ‘Ik zat gevangen in mijn lichaam en geest’
  3. NRC Martin Kuiper 3 juni 2017 Vluchteling ziet gevaren water niet
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be