zwemen
- zwe·men
- In de betekenis van ‘enige gelijkenis hebben’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1615 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
zwemen |
zweemde |
gezweemd |
zwak -d | volledig |
zwemen
- ~ naar: min of meer lijken op
de zwemen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord zweem
- ▸ De hemel zag er niet langer gitzwart uit maar vertoonde zwemen van paars.[3]
- Het woord zwemen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zwemen" herkend door:
53 % | van de Nederlanders; |
48 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "zwemen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Victoria Holt“Minnares van de duivel” (1982), Saga, ISBN 9788726484731
- ↑ Liu Cixin“Het einde van de dood” (2021), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044645835
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be