• zwa·vel uit
vervoeging van
uitzwavelen

zwavel (...) uit

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitzwavelen
    • Ik zwavel uit. 
  2. gebiedende wijs van uitzwavelen
    • Zwavel uit! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitzwavelen
    • Zwavel je uit?