zwadderen
- zwad·de·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
zwadderen |
zwadderde |
gezwadderd |
zwak -d | volledig |
zwadderen
- inergatief doen klotsen, morsen [3]
- Hier wordt er geklokt, gezwadderd en geboemeld tot men van niets meer weet.[4]
- bemorsen [5]
- Het woord 'zwadderen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ zwadderen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ zwadderen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Men droomt wat men is; Atte Jongstra; Singel Uitgeverijen, 2013; ISBN 9029591463, ISBN 9789029591461
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).