zwadderig
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zwad·de·rig
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van zwadderen met het achtervoegsel -ig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | zwadderig | zwadderiger | zwadderigst |
verbogen | zwadderige | zwadderigere | zwadderigste |
partitief | zwadderigs | zwadderigers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
zwadderig [1]
- (verouderd) als manier van schilderen: losjes schilderen
- (verouderd) van hoofdhaar: golvend, fladderend bewegen
- onrein, troebel, vuil
Gangbaarheid
- Het woord 'zwadderig' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zwadderig" herkend door:
23 % | van de Nederlanders; |
39 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be