• zu·sam·men
  • Afkomstig uit het Middelhoogduits en Oudhoogduits.
  • Duits bijwoord met het voorvoegsel zu-

zusammen

  1. aaneen, bijeen, ineen, samen, tezamen
    «Wir finden es schön, dass wir mit dieser Gruppe zusammen auf Reisen gehen können.»
    We vinden het leuk dat we samen op reis kunnen gaan met deze groep.