zoomen
Niet te verwarren met: zomen |
- zoo·men
- Leenwoord uit het Engels: zoom.
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
zoomen |
zoomde |
gezoomd |
zwak -d | volledig |
zoomen
- overgankelijk de mate van vergroting van een beeld veranderen
- Iedere foto kan gezoomd worden maar de grenzen zijn enerzijds de beeldgrootte en anderzijds de pixelgrootte.
- Het woord zoomen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zoomen" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be