zoomde
- zoom·de
vervoeging van |
---|
zomen |
zoomde
- enkelvoud verleden tijd van zomen
- Ik zoomde.
- Jij zoomde.
- Hij, zij, het zoomde.
- Ik zoomde.
vervoeging van |
---|
zoomen |
zoomde
- enkelvoud verleden tijd van zoomen
- Ik zoomde.
- Jij zoomde.
- Hij, zij, het zoomde.
- Ik zoomde.
- Het woord zoomde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.