Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zoom·den af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afzomen

zoomden (...) af

  1. meervoud verleden tijd van afzomen
    • Wij zoomden af. 
    • Jullie zoomden af. 
    • Zij zoomden af. 

Gangbaarheid