zoön
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zo·on
Woordherkomst en -opbouw
- van het Grieks ζῷον (zôion) "dier, wezen"
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zoön | zoa |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
het zoön o
- levend wezen
Gangbaarheid
- Het woord 'zoön' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron Johannes Hermanus Gunning“Het boek der toekomst: de openbaring van Johannes voor de gemeente des Heeren toegelicht” (1900), Kemink & Zoon