Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zie·ke·lijk·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ziekelijkheid ziekelijkheden
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de ziekelijkheidv

  1. de geneigdheid vaak ziek te zijn
    • De ziekelijkheid van de kroonprins baarde zijn ouders veel zorgen. 

Gangbaarheid