• ze·ven·ti·ger
enkelvoud meervoud
naamwoord zeventiger zeventigers
verkleinwoord

de zeventigerm

  1. iets of iemand met een leeftijd tussen de 70 en 80 jaar
     De zeventiger, die werd veroordeeld tot 12,5 jaar cel voor drie bankovervallen, poging tot moord en inbreuk op de wapenwet, verweet de onderzoekers incompetentie en beweerde meer kennis van zaken te hebben dan zijn eigen advocaten.[3]
     Vrienden en buren van Joao, een zeventiger van Portugese afkomst, konden ook nauwelijks geloven dat hij verdachte nummer één zou zijn van zo’n gruwelijke misdaad.[4]
  2. iets of iemand met een leeftijd van 70 jaar
  3. de jaren tussen 1970 en 1980
  1. zeventiger op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron “Bankrover trakteert rechter op ‘laatste woord’ van vijf dagen” (11-10-2019), Tubantia
  4.   Weblink bron
    10 dec. 2019
    “‘Dubbelganger’ aangezien voor moordenaar: ‘Wat ik heb meegemaakt, gaat je verstand te boven’” (Karen van Eyken), Tubantia