zesentachtigjarige

  • zes·en·tach·tig·ja·ri·ge

zesentachtigjarige

  1. verbogen vorm van de stellende trap van zesentachtigjarig
    • De vulkaan werd weer actief na een zesentachtigjarige periode zonder uitbarstingen. 
enkelvoud meervoud
naamwoord zesentachtigjarige zesentachtigjarigen
verkleinwoord

de zesentachtigjarigev / m

  1. levend wezen dat 86 jaar oud is of iets dat 86 jaar bestaat
    • De zesentachtigjarige heeft zijn vijf jaar jongere echtgenote tijdens zijn studie in Deventer leren kennen.