zendo
  • zen·do
  • uit het Japans
enkelvoud meervoud
naamwoord zendo zendo's
verkleinwoord

de zendom

  1. (religie) boeddhistische meditatieruimte
     En toen was daar die laatste dag, nummer 100. Na het parachutespringen keerde de groep terug in de zendo. Zittend op hun meditatiekussens lazen ze ieder hun brieven voor waarin ze de krijgers in zichzelf verwelkomen. Jørgen had met Atalwin afgesproken dat hij als laatste aan de beurt zou zijn.[1]
  1.   Weblink bron
    Haro Kraak
    “Van vadsige blower naar stralende krijger in honderd dagen” (24 augustus 2017), de Volkskrant