zelfvoorzienendheid

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zelf·voor·zie·nend·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zelfvoorzienendheid
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de zelfvoorzienendheidv

  1. het kunnen voorzien in de eigen behoeften
     Dehghan zei dat Iran inmiddels zelfvoorzienend is op het gebied van drones. De minister wilde verder niet uitweiden.[1]
     Wat een praatjesmaker die Jesse Klaver dinsdagavond in DWDD met de boeren. We moeten heel trots zijn dat ons land zelfvoorzienend is met voedsel, vindt Pieter Stoffelsen.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Iran onthult 'grootste drone' ooit” (18-11-2013), Tubantia
  2.   Weblink bron “’Trots dat we zelfvoorzienend zijn’” (02 okt. 2019), De Telegraaf