Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zeeft af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afzeven

zeeft (...) af

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afzeven
    • Jij zeeft af. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afzeven
    • Hij zeeft af. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van afzeven
    • Zeeft af! 

Gangbaarheid