1. Een zeedennetje (Abietinaria abietina) onder water.
  • zee·den·ne·tje

het zeedennetjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord zeeden
  2. dim. tant. (neteldieren) soort hydroïdpoliep Abietinaria abietina   die voorkomt in zeeën op het Noordelijk Halfrond
     En wist je dat geknoopte zeedraad, klein tandhorenkoraal en zeedennetje in feite kwalpoliepen zijn, die behoren tot de holtedieren?[1]
  1. Omer Simoens
    Van nature uit : De lotgevallen van een stadsgids in de natuur in: Gidsenkrantje "Lange Nelle", jrg. 1 nr. 2 (oktober/november/december 1989), Afdeling Oostende van de Westvlaamse Gidsenkring v.z.w., p. 26