• zant·je
  • uitspraakvariant van santje, heiligenprentje, dat een bredere betekenis heeft gekregen [1]
  1. dim. tant. (religie) (rooms-katholiek) kaartje met een stichtelijke afbeelding en tekst
    • Het Gemeentelijk Feestcomité van Deerlijk heeft de vinkeniers van Vlaanderen bedacht met een mooi ‘zantje’: een kleurige Sint-Franciskus die preekt tot de vogelen. Nog mooier is dat prentje op de keerzijde waar Leon Defraeye, de man van de geschiedenis en het volksleven van Deerlijk, een dichterlijk ‘gebed van de vinkenier’ ten beste geeft. [2]
    • Ook de pastoor kwam. Het knaapje had een flesje medicijn gekregen en was een weinig beter. De pastoor gaf hem een ‘zantje’ en sprak hem van de hemel. [3]
  2. afgedrukte afbeelding
    • Het appeltje, zo verklaart fabelgewijs de laatste strofe, ‘is ons lieve landtje’; wie Sokkaert en het vosken zijn moet de lezer raden en als hij dit ‘seffens’ kan, krijgt hij ‘een zantje’ (…). [4]
4 % van de Nederlanders;
20 % van de Vlamingen.[5]