Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zag te·ge·moet
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
tegemoetzien

zag (…) tegemoet

  1. enkelvoud verleden tijd van tegemoetzien
    • Ik zag tegemoet. 
    • Jij zag tegemoet. 
    • Hij, zij, het zag tegemoet. 

Gangbaarheid