in scène gezette worsteling tussen de geuzen en de Spanjaarden
  • wor·ste·ling
enkelvoud meervoud
naamwoord worsteling worstelingen
verkleinwoord

de worstelingv

  1. het worstelen
    • Na een korte worsteling wist hij zich los te maken uit de greep van de politie. 
  2. over een moreel dilemma lang over moeten nadenken
    • Na een lange worsteling kon hij eindelijk de beslissing nemen. 
100 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]