wolbaal
- wol·baal
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wolbaal | wolbalen |
verkleinwoord | wolbaaltje | wolbaaltjes |
- stapel los of bijeengebonden wol
- In de hoek van het magazijn lag een wolbaal.
- zak met wol
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wolbaal" herkend door:
76 % | van de Nederlanders; |
53 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be