• wol·baal
enkelvoud meervoud
naamwoord wolbaal wolbalen
verkleinwoord wolbaaltje wolbaaltjes

de wolbaalv / m

  1. stapel los of bijeengebonden wol
    • In de hoek van het magazijn lag een wolbaal. 
  2. zak met wol
76 % van de Nederlanders;
53 % van de Vlamingen.[2]