Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • woes·te·ling
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van woest met het achtervoegsel -ling met het invoegsel -e-
enkelvoud meervoud
naamwoord woesteling woestelingen
verkleinwoord woestelingetje woestelingetjes

Zelfstandig naamwoord

de woestelingm

  1. iemand die zich woest en onbehouwen gedraagt
    • Wat een woesteling. 

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be