• wis·selt in
vervoeging van
inwisselen

wisselt (…) in

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inwisselen
    • Jij wisselt in. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van inwisselen
    • Hij wisselt in. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van inwisselen
    • Wisselt in!