• wil·lens

willens

  1. met opzet, met voorbedachten rade
    • De komst van hem, wiens last men willens had geschonden,
      Hoe meer men wierd bedugt voor zulk een oogenblik,
      Alleen stond Fabius ontrefbaar voor de schrik.[1]
       
met opzet, in het volle besef dat men een overtreding of te laken daad begaat
tegen wil en dank, met tegenzin
93 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[2]
  1. blz. 68 Dichterlijke werken van Willem en Onno Zwier van Haren, Volume 2 1824
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be