wereldwijsheid
- we·reld·wijs·heid
- afgeleid van wereldwijs met het achtervoegsel -heid[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wereldwijsheid | wereldwijsheden |
verkleinwoord | - | - |
de wereldwijsheid v
- het wereldwijs zijn
- In zijn stem klonk niet alleen zelfvertrouwen en vermaak door, maar ook een wereldwijsheid die haar verraste.[2]
- Het woord wereldwijsheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.