• weg·scheu·ren

wegscheuren [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
wegscheuren
scheurde weg
weggescheurd
zwak -d volledig
  1. heel erg snel wegrijden
    • Het is de nachtmerrie van iedere ouder. De moeder van het jongetje was snel even een benzinestation binnengelopen voor een boodschap. Op hetzelfde moment dat ze weer naar buiten kwam, zag ze iemand met haar auto wegscheuren. [2] 
    • Om elf uur 's avonds zou de meet-and-greet plaatsvinden. "Eenmaal op de ontmoetingsplaats aangekomen, zien we een dikke auto wegscheuren. Iemand van de organisatie komt eraan en zegt dat Boef er vandoor is gegaan. Hij had er 'even geen zin in'", vertelt Esma. [3]