Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • weg·mie·ter·de
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
wegmieteren

wegmieterde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van wegmieteren
    • ... dat ik wegmieterde. 
    • ... dat jij wegmieterde. 
    • ... dat hij, zij, het wegmieterde. 
    • Zo wees mijn vijfjarige zoontje mij op een ‘stoute meneer’ die op straat zijn blikje cola wegmieterde. [1]

Gangbaarheid

Verwijzingen