weerzien
- weer·zien
- samenstelling van weer en zien
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | weerzien | |
verkleinwoord |
het weerzien o
- het iemand na een lange tijd weer ontmoeten
- Hij had een aangenaam weerzien met zijn oude liefde.
- ▸ „Sommige gezichten zijn nieuw, met anderen is het een weerzien,” vertelt de burgemeester. Als wethouder was hij in 2001 verantwoordelijk voor de wederopbouw van de Enschedese wijk. Nu is hij terug als burgervader. Hij kent het verhaal, hij kent het litteken. De mensen vertrekken bij het monument. Het is weer stil in Roombeek.[1]
- Het woord weerzien staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "weerzien" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Weblink bron Maarten Schoon“Burgemeester Roelof Bleker herdenkt vuurwerkramp Enschede in stilte: ‘Goed om hier zoveel mensen te zien’” (13 mei 2022), Tubantia
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be