• we·der·spoe·den

de wederspoedenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord wederspoed
      Tegen lang voorziene rampen weten zij zich taamlijk wel te harden; overrompelende onheilen brengen hen wel voor een oogeblik in verslagenheid, maar spoedig komen zij tot zich zelve, en zijn zij eens door den schrik heen, dan tarten zij alle gevaar, en worstelen wanhopig tegen hunne wederspoeden.[1]
  1.   Weblink bron
    Willem Anthonij Ockerse
    “Ontwerp tot eene algemeene characterkunde. Deel 2” (1790), G.T. van Paddenburg en zoon, Utrecht, p. 237