Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wa·tert uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitwateren

watert (...) uit

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitwateren
    • Jij watert uit. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitwateren
    • Hij watert uit. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van uitwateren
    • Watert uit! 

Gangbaarheid