Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wa·ter·de uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitwateren

waterde uit

  1. enkelvoud verleden tijd van uitwateren
    • Ik waterde uit. 
    • Jij waterde uit. 
    • Hij, zij, het waterde uit. 


Gangbaarheid