• wa·ne
vervoeging van
wanen

wane

  1. aanvoegende wijs van wanen


  • IPA: /waːnɐ/ (Etsbergs)
  • Komt uit het Germaans (vgl. het Nederlandse zich ergens wanen).
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
wane
woean
gwoeane
klasse 8 volledig

wane

  1. gemakkelijk voelen.
    «Dae woean zich in dietj hoes.»
    Hij voelde zich op zijn gemak in jouw huis.
  2. emotioneel zijn.
    «Dae's gwoeane achter g'm bäöre.»
    Hij was emotioneel geworden na die gebeurtenis.