• waai·ert uit
vervoeging van
uitwaaieren

waaiert (...) uit

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitwaaieren
    • Jij waaiert uit. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitwaaieren
    • Hij waaiert uit. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van uitwaaieren
    • Waaiert uit!