Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vouw·de dub·bel
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
dubbelvouwen

vouwde dubbel

  1. enkelvoud verleden tijd van dubbelvouwen
    • Ik vouwde dubbel. 
    • Jij vouwde dubbel. 
    • Hij, zij, het vouwde dubbel. 


Gangbaarheid